-
1 een aanval afslaan
отразить атаку; отбить атаку* * *гл.общ. отбить атаку, отразить атаку -
2 de vijand/een aanval afslaan
de vijand/een aanval afslaanbeat off the enemy/an attackVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de vijand/een aanval afslaan
-
3 een aanval ondernemen/afslaan
een aanval ondernemen/afslaanmake/beat off an attackVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een aanval ondernemen/afslaan
-
4 afslaan
♦voorbeelden:1 zie je die fietser daar links afslaan? • do you see where that cyclist is turning left?II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [door slaan verdrijven] beat off5 [doen wegspoelen] wash away♦voorbeelden:een thermometer afslaan • shake down a thermometerde vijand/een aanval afslaan • beat off the enemy/an attack -
5 aanval
♦voorbeelden:1 een aanval ondernemen/afslaan • make/beat off an attacktot de aanval overgaan • go onto the offensivein de aanval zijn/gaan • be on/go onto the offensivede aanval is de beste verdediging • attack is the best form of defenceeen aanval van koorts/kiespijn/woede • an attack of fever, a toothache, a fit of angerin een plotselinge aanval van woede • in a sudden burst of anger -
6 repel an attack
een aanval afslaan -
7 ward off an attack
een aanval afslaan -
8 abschlagen
abschlagenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben/sein〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 〈 sport en spel〉uitslaan, uittrappen♦voorbeelden:1 neerslaan, zich afzetten -
9 Attacke
Attacke〈v.; Attacke, Attacken〉2 〈 geschiedenis, leger〉attaque, cavalerieaanval♦voorbeelden:eine Attacke gegen die neue Regierung • een aanval op, tegen de nieuwe regering〈 figuurlijk〉 scharfe Attacken gegen jemanden reiten • iemand fel attaqueren, tegen iemand fel van leer trekken3 einer Attacke erliegen • aan een beroerte, attaque bezwijken -
10 drive
n. rit, ritje; reis; autorit; rijweg; dwang; adaptor--------v. rijden; besturen; leiden; voortbewegendrive1[ drajv] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 drijfjacht ⇒ het (bijeen/op)drijven♦voorbeelden:————————drive21 snellen ⇒ (voort)stormen, (blijven) doorgaan2 gooien ⇒ schieten, lanceren♦voorbeelden:2 let drive at • schieten op, slaan naar→ drive at drive at/2 rijden ⇒ (be)sturen, vervoeren♦voorbeelden:drive away • wegjagendrive out • verdrijven, uitdrijven, verdringendrive off • wegrijdendrive up • voorrijdendrive off an attack • een aanval afslaandrive a stake into the ground • een paal de grond inheien2 dwingen ⇒ nopen, brengen tot♦voorbeelden: -
11 see
n. (aarts)bisschopszetel; (aarts)bisschopsdom--------v. zien; begrijpen; oppassen op; er zeker van zijn; begeleiden; ontmoetensee1[ sie:] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————see21 nadenken ⇒ bekijken, zien♦voorbeelden:1 let me see • wacht eens, even denken1 zien ⇒ kijken (naar), aankijken tegen2 zien ⇒ (het) begrijpen, (het) inzien3 toezien (op) ⇒ opletten, ervoor zorgen, zorgen voor♦voorbeelden:things seen • waargenomen dingen/zaken 〈 tegenover wat in de verbeelding bestaat〉worth seeing • de moeite waard, opmerkelijkI cannot see him doing it • ik zie het hem nog niet doengo and see! • ga dan/maar kijken!we shall see • we zullen wel zien, wie weetsee into a matter • een zaak onderzoeken〈 figuurlijk〉 see through someone/something • iemand/iets doorzien/doorhebbenas far as I can see • volgens mijI see • (o,) ik begrijp hetas I see it • volgens mij〈 informeel〉 see? • snap je?see about/after • zorgen voor, iets doen aan; onderzoekensee to it that • ervoor zorgen dat5 bezoeken ⇒ opzoeken, langs gaan bij7 meemaken ⇒ ervaren, getuige zijn van♦voorbeelden:3 see you (later)!, (I'll) be seeing you! • tot ziens!, tot kijk!I'd like to see more of you • ik zou je wel vaker willen ziensee a lot of someone • iemand veel/vaak zien/ontmoetensee the town • de stad bezichtigensee over/round a house • een huis bezichtigensee someone about something • iemand over iets raadplegen/advies vragensee the new year in • het nieuwe jaar inluidensee the old year out • het oude jaar uitluidensee someone in • iemand binnenlatensee someone off at the station • iemand uitwuiven op het stationsee someone out • iemand uitlatenI'll see you through • ik help je er wel doorheenhave enough money to see one through the month • genoeg geld hebben om de maand door te komensee someone to the door • iemand uitlatensee something out/through • iets tot het einde volhouden/doorzetten -
12 sustain
v. houden,dragen; ondersteunen; lijden; verlengen; krijgen,verkrijgen[ səsteen]1 (onder)steunen ⇒ dragen; staven, bevestigen4 ondergaan ⇒ lijden, oplopen♦voorbeelden:sustain an effort • een inspanning volhoudensustain a note • een noot aanhouden3 sustain an attack • een aanval afslaan/doorstaan4 sustain a defeat/an injury • een nederlaag/letsel oplopen -
13 abweisen
-
14 отбить атаку
vgener. een aanval afslaan -
15 отразить атаку
vgener. een aanval afslaan -
16 drive off an attack
drive off an attack -
17 see off (an attack)
see off (an attack) -
18 sustain an attack
een aanval afslaan/doorstaan -
19 отбить атаку
vgener. een aanval afslaan -
20 отразить атаку
vgener. een aanval afslaan
- 1
- 2